Tjerks vrouw fluistert zachtjes dat ze ovuleert. Ze ligt in zijn armen, op de beige vierzit van Natuzzi. Voor de boodschap volledig tot Tjerk is doorgedrongen, knoopt Bo zijn jeans los, het is zijn favoriete G-Star. Hola. Tjerk is er de man niet naar seks af te slaan, maar dit is niet zomaar een potje vrijen. Het is alsof iemand hem in een zwembad wil duwen, en hij niet kan zwemmen.
Wat hem betreft hoeven zijn kleine zwemmertjes zich niet meer te bewijzen. Op de zolderverdieping liggen al twee perfecte kopieën van Tjerk Delen te slapen. Jelle is net zes, Niels wordt volgende week drie. Onmiskenbaar zijn zonen. Ze hebben hetzelfde donkerbruine haar dat één grote weerborstel lijkt, dezelfde grijsblauwe ogen die het zonder bril niet redden en het lange, smalle lijf van een slangenmens op pensioen.
Bo zet door en neemt Tjerks lul in haar hand. Hij wordt meteen hard, de Judas. ‘Euh, schatje,’ zegt Tjerk, ‘Ik weet niet of…’ Ze knijpt iets harder dan goed voor hem is en vraagt: ‘Wat weet je niet?’
Daar komt ruzie van. Tjerk zegt dat hij er nog niet helemaal uit is, dat hij niet weet of hij nog wel een derde wil. Bo regeert eerst fel en dan gekwetst. Ze begint te huilen. Hij troost haar in zijn lange armen. Ze lijkt zo klein en kwetsbaar, zijn vrouw. En dat is ze ook.
Ze praten openhartig en sereen. Tjerk overhaalt Bo dat ze beter nog een tijdje wachten, tot hij er echt helemaal klaar voor is. Ze zoenen zachtjes. Hij beseft dat hij binnenkort toch echt een standpunt zal moeten innemen. Niet alleen voor haar bestwil.
Zijn ballen doen zeer.
-----------------
Bo ligt in de armen van haar man. Ze ligt met haar hoofd op Tjerks borst en deint rustig op en neer. Haar ogen zijn dicht. Haar zwarte krullen rollen heen en weer over zijn ribben. De kinderen liggen te slapen en de tv staat uit, om te praten. Maar ze praten niet. Ze wil dolgraag een derde kind, liefst een dochter - er is al te veel testosteron in huis.
Iedere keer als Bo het onderwerp ter sprake brengt, blaast haar man warm en koud. Ze haat het. Ze wil nu eindelijk weten waar ze aan toe is. ‘Ik ovuleer,’ zegt ze zachtjes en ze knoopt zijn tot op de draad versleten broek los. Die moet ik toch eens weg gooien, denkt ze.
Uit ervaring weet Bo dat het lichaam van haar man onthult wat zijn lippen verzwijgen. Ook nu, terwijl ze hem hard voelt worden in haar hand, weet ze dat hij niet op haar avances zal ingaan. Samen met zijn erectie neemt zijn twijfel toe.
Hij doet haar stoppen en zegt dat hij er nog niet uit is. Dat wist ze al, maar ze schrikt van haar eigen reactie. Wanneer denkt meneer het te weten? Als ze te oud zijn om er nog aan te beginnen? Of neukt hij misschien iemand anders?
Tjerk verzekert haar dat het niet zo is. Ze voelt zijn lange armen die zich om haar lichaam vouwen als een zelfgemaakte envelop om een brief. Bo glimlacht. Tjerks lichaam vertelt haar wat zijn lippen verzwijgen. Hij weet het nog niet, maar straks, later op de avond, zullen ze nog vrijen.
Bo hoopt dat het een meisje wordt.
maandag 10 mei 2010
maandag 3 mei 2010
Lopen, joggen, dood
Ik sta aan de start van mijn eerste Antwerp 10 Miles. Zenuwachtig, want ik ben er niet gerust op dat het me gaat lukken. Nooit liep ik meer dan 11,5 kilometer, ik ben dus slecht voorbereid. Rondom mij staan duizenden lopers en supporters. Alleen de zon lijkt niet écht geïnteresseerd in dit evenement. Ze laat zich in ieder geval niet zien. Om een of andere reden stuurt ze wel haar warme groeten door het wolkendek. Iedereen heeft het over het weer. De zon is als een diva die niet komt opdagen voor de Oscars en net daardoor meer wordt opgemerkt.
Diva's zie ik niet onder de atleten. Jammer. In vergelijking met andere atletieknummers, stelt de kledij van lange afstandlopers trouwens niet veel voor. Ze zijn dan ook de landlopers van de sportwereld. Zelf draag ik een versleten, gele t-shirt en een zwarte short. Aan mijn voeten: een paar Adidassen die al een jaar of zeven meegaan. Na deze 10 Miles stuur ik ze op een welverdiend pensioen. Of niet.
Samen met alle atleten en toeschouwers, wacht ik gespannen het startsein af. Er staat te veel volk om gezichten te onderscheiden. Ik zal me er later geen een meer herinneren. Vanaf hoeveel geregistreerde beelden stopt je harde schijf met opslaan? Of hangt dat van de bandbreedte af? Het maakt niet uit, ik verdwijn in die vormeloze hoop mensen als een druppel regen in een meer. Ik haat dat gevoel. Waar ben ik in kotsnaam aan begonnen?
Wanneer het startschot weerklinkt, schrikt iedereen op. Het avontuur begint. Hier hebben we allemaal naar toe geleefd, de een al meer dan de ander. De lange sliert lopers stroomt als een kabbelende beek over de start: drie blauwe matten met daarin de ingewikkelde technologie die onze ‘nettotijd’ zal registreren. Vandaag hoorde ik dat woord voor het eerst. Alle deelnemers dragen een chip aan de schoen, om de precieze tijd te meten dat ze over start en finish spurten, lopen, strompelen of kruipen.
De eerste kilometers gaan vlot. Ik haal meer mensen in dan omgekeerd. En dan gebiedt mijn vervloekte blaas me aan de kant. Lullig. Voor we aan de Kennedytunnel komen, spring ik over een vangrail, een bosje in. Het lukt niet meteen. De tijdsdruk, de passerende massa achter me en het occasioneel gelach blokkeren de waterleiding. Ik probeer aan niets te denken. Uiteindelijk gaat de kraan toch open. Terug op de baan, zoek ik opnieuw het ritme dat bij me hoort. Of misschien zoekt het juiste ritme mij, ik ben er niet helemaal uit.
In de Kennedytunnel kleurt alles sepia. De gele verlichting geeft de meute een raar, tijdloos effect. Het is alsof iemand een foto van ons neemt, terwijl we ons door de kransslagader van Antwerpen een weg banen naar haar hart. We worden vereeuwigd, een nanoseconde lang stopt de aarde met draaien. Even zit ik in een vreemde wereld tussen heden en verleden. Het is de kracht van de massa.
Ritmisch geklap van een groep achter me brengt me terug in het nu. Ik kijk naar mijn voeten, ze volgen braaf de beat. Schuin voor me zie ik een eenzame chip liggen. Het is alsof de mens die bij de chip hoorde niet meer bestaat. Hij of zij vaporiseerde als zweet naar de hemel. Triest, want geen chip betekent geen officiële tijd en een boete van 25 euro. Aan de andere kant, hoe beboet je iemand die er gewoon niet meer is? Ik heb geen tijd om daar bij stil te staan, ik moet vooruit.
De klim die ons naar de tunnel aan het justitiepaleis leidt, snijdt me de benen af. Amper vijf kilometer ver zit ik al stuk. Ik ga nog afzien. Iets verder, na de eerste waterbevoorrading, verlaag ik noodgedwongen mijn tempo. Ik ben misselijk en voel een stekende pijn in mijn rechterschouder. Met een slakkengangetje sjok ik over de Kaaien. Links en rechts hollen slimmere atleten me voorbij. Ze verdelen hun krachten. Had ik beter ook gedaan. Ik ben als een zaadcel die te snel vertrok en daardoor geen kans meer maakt op winst.
Even overweeg ik vals te spelen. Net over halfweg draait het parcours rechts de Sint-Paulusstraat op richting Meir, maar ik zou ook rechtdoor kunnen naar de Brouwersvliet. Zo snijd ik een heel stuk af. Ik doe het niet en verwens de kasseien en glibberige tramsporen. Een vijand is goed voor de moraal.
Er lijkt echt geen einde meer te komen aan de martelgang. In een waas en op domme wilskracht haal ik de gevreesde Waaslandtunnel. Nog drie kilometer te gaan, met daarin eerst de afdaling en dan de vervelende, lange helling die ons weer naar Linkeroever brengt. What goes down, must go up.
Schijnbaar met meer tegenzin dan alle anderen, duik ik de 'Konijnenpijp' in. Met honderden snellen ze me nog voorbij, mannen, vrouwen, kinderen en bejaarden. Allemaal gemotiveerde rotzakken. Scheldend loop ik onder de Schelde door. En dan blijken er nog een paar sukkelaars te zijn die het moeilijker hebben dan ik; een paar zombies slenteren naar boven. Er ligt zelfs een hyperventilerend bijna-lijk op het asfalt. Een ziekenwagen wordt door een politieagent op de motor tot bij de gesneuvelde geleid. Het klinkt misschien wreed, maar ik put er moed uit.
Het licht aan het einde van de tunnel komt dichterbij en ik zet de ene voet voor de andere. Die andere voet gaat vervolgens weer voor de ene. Zo gaat ie goed. Eindelijk weer buiten. Er waait een verrassend frisse wind tegen mijn natte t-shirt. Nog iets meer dan één schamele kilometer en ik ben er. Aan het bordje van de 15 km, ligt het meest schrijnende slachtoffer van de dag. In het zicht van de meet in elkaar gezakt als een mislukte cake. Hij is helaas niet boven zichzelf uit gestegen.
Ik ook niet. Bij de start had ik me voorgenomen van deze laatste honderden meters te genieten, eventueel te wuiven naar de toeschouwers, of als de benen het zouden toelaten zelfs nog een versnelling te plaatsen. Maar ik ben zo leeg als de Griekse staatskas.
Op vierhonderd meter van de eindstreep dreigt een kramp mijn linkerkuit lam te leggen. Door nog wat trager te lopen dan ik al deed – bijna onmogelijk, maar toch -, trekt ze weer weg. En dan, na 1 uur, 29 minuten en 17 seconden, hobbel ik eindelijk over de finish. Ik ben helemaal kapot, dood. Nooit meer!
(Ach, wie houd ik voor de gek? Volgend jaar meer van dat. En beter.)
Diva's zie ik niet onder de atleten. Jammer. In vergelijking met andere atletieknummers, stelt de kledij van lange afstandlopers trouwens niet veel voor. Ze zijn dan ook de landlopers van de sportwereld. Zelf draag ik een versleten, gele t-shirt en een zwarte short. Aan mijn voeten: een paar Adidassen die al een jaar of zeven meegaan. Na deze 10 Miles stuur ik ze op een welverdiend pensioen. Of niet.
Samen met alle atleten en toeschouwers, wacht ik gespannen het startsein af. Er staat te veel volk om gezichten te onderscheiden. Ik zal me er later geen een meer herinneren. Vanaf hoeveel geregistreerde beelden stopt je harde schijf met opslaan? Of hangt dat van de bandbreedte af? Het maakt niet uit, ik verdwijn in die vormeloze hoop mensen als een druppel regen in een meer. Ik haat dat gevoel. Waar ben ik in kotsnaam aan begonnen?
Wanneer het startschot weerklinkt, schrikt iedereen op. Het avontuur begint. Hier hebben we allemaal naar toe geleefd, de een al meer dan de ander. De lange sliert lopers stroomt als een kabbelende beek over de start: drie blauwe matten met daarin de ingewikkelde technologie die onze ‘nettotijd’ zal registreren. Vandaag hoorde ik dat woord voor het eerst. Alle deelnemers dragen een chip aan de schoen, om de precieze tijd te meten dat ze over start en finish spurten, lopen, strompelen of kruipen.
De eerste kilometers gaan vlot. Ik haal meer mensen in dan omgekeerd. En dan gebiedt mijn vervloekte blaas me aan de kant. Lullig. Voor we aan de Kennedytunnel komen, spring ik over een vangrail, een bosje in. Het lukt niet meteen. De tijdsdruk, de passerende massa achter me en het occasioneel gelach blokkeren de waterleiding. Ik probeer aan niets te denken. Uiteindelijk gaat de kraan toch open. Terug op de baan, zoek ik opnieuw het ritme dat bij me hoort. Of misschien zoekt het juiste ritme mij, ik ben er niet helemaal uit.
In de Kennedytunnel kleurt alles sepia. De gele verlichting geeft de meute een raar, tijdloos effect. Het is alsof iemand een foto van ons neemt, terwijl we ons door de kransslagader van Antwerpen een weg banen naar haar hart. We worden vereeuwigd, een nanoseconde lang stopt de aarde met draaien. Even zit ik in een vreemde wereld tussen heden en verleden. Het is de kracht van de massa.
Ritmisch geklap van een groep achter me brengt me terug in het nu. Ik kijk naar mijn voeten, ze volgen braaf de beat. Schuin voor me zie ik een eenzame chip liggen. Het is alsof de mens die bij de chip hoorde niet meer bestaat. Hij of zij vaporiseerde als zweet naar de hemel. Triest, want geen chip betekent geen officiële tijd en een boete van 25 euro. Aan de andere kant, hoe beboet je iemand die er gewoon niet meer is? Ik heb geen tijd om daar bij stil te staan, ik moet vooruit.
De klim die ons naar de tunnel aan het justitiepaleis leidt, snijdt me de benen af. Amper vijf kilometer ver zit ik al stuk. Ik ga nog afzien. Iets verder, na de eerste waterbevoorrading, verlaag ik noodgedwongen mijn tempo. Ik ben misselijk en voel een stekende pijn in mijn rechterschouder. Met een slakkengangetje sjok ik over de Kaaien. Links en rechts hollen slimmere atleten me voorbij. Ze verdelen hun krachten. Had ik beter ook gedaan. Ik ben als een zaadcel die te snel vertrok en daardoor geen kans meer maakt op winst.
Even overweeg ik vals te spelen. Net over halfweg draait het parcours rechts de Sint-Paulusstraat op richting Meir, maar ik zou ook rechtdoor kunnen naar de Brouwersvliet. Zo snijd ik een heel stuk af. Ik doe het niet en verwens de kasseien en glibberige tramsporen. Een vijand is goed voor de moraal.
Er lijkt echt geen einde meer te komen aan de martelgang. In een waas en op domme wilskracht haal ik de gevreesde Waaslandtunnel. Nog drie kilometer te gaan, met daarin eerst de afdaling en dan de vervelende, lange helling die ons weer naar Linkeroever brengt. What goes down, must go up.
Schijnbaar met meer tegenzin dan alle anderen, duik ik de 'Konijnenpijp' in. Met honderden snellen ze me nog voorbij, mannen, vrouwen, kinderen en bejaarden. Allemaal gemotiveerde rotzakken. Scheldend loop ik onder de Schelde door. En dan blijken er nog een paar sukkelaars te zijn die het moeilijker hebben dan ik; een paar zombies slenteren naar boven. Er ligt zelfs een hyperventilerend bijna-lijk op het asfalt. Een ziekenwagen wordt door een politieagent op de motor tot bij de gesneuvelde geleid. Het klinkt misschien wreed, maar ik put er moed uit.
Het licht aan het einde van de tunnel komt dichterbij en ik zet de ene voet voor de andere. Die andere voet gaat vervolgens weer voor de ene. Zo gaat ie goed. Eindelijk weer buiten. Er waait een verrassend frisse wind tegen mijn natte t-shirt. Nog iets meer dan één schamele kilometer en ik ben er. Aan het bordje van de 15 km, ligt het meest schrijnende slachtoffer van de dag. In het zicht van de meet in elkaar gezakt als een mislukte cake. Hij is helaas niet boven zichzelf uit gestegen.
Ik ook niet. Bij de start had ik me voorgenomen van deze laatste honderden meters te genieten, eventueel te wuiven naar de toeschouwers, of als de benen het zouden toelaten zelfs nog een versnelling te plaatsen. Maar ik ben zo leeg als de Griekse staatskas.
Op vierhonderd meter van de eindstreep dreigt een kramp mijn linkerkuit lam te leggen. Door nog wat trager te lopen dan ik al deed – bijna onmogelijk, maar toch -, trekt ze weer weg. En dan, na 1 uur, 29 minuten en 17 seconden, hobbel ik eindelijk over de finish. Ik ben helemaal kapot, dood. Nooit meer!
(Ach, wie houd ik voor de gek? Volgend jaar meer van dat. En beter.)
Abonneren op:
Reacties (Atom)