maandag 20 december 2010

Parelziel (7/7)

De terugtocht

Voor de vierde keer in een paar uur tijd passeert Sabina de poort van het gemeentepark. Ze begint onwillekeurig te snikken. Stil, ingetogen. Voor het eerst sinds haar vader overleed, rollen de tranen haar over de wangen. Het doet haar deugd, de laatste minuscule twijfels vloeien uit haar weg. Sabina wandelt voortaan door de wereld zoals hij is.

Een oud vrouwtje in een afgeleefde blauwe peignoir en met krulspelden in het haar, komt Sabina tegemoet. Ze houdt een onooglijk hondje aan de leiband dat haast panisch begint te blaffen. Het omaatje kijkt de huilende apothekeres verschrikt aan en vraagt of het gaat. Sabina lacht door haar tranen heen:

‘Prima, mevrouw. Echt waar.’

Ze veegt haar wangen droog en probeert zich voor te stellen hoe verfomfaaid ze er bijloopt. Het beeld komt niet helemaal tot een geheel, maar dat geeft ook niet. Een geheel vormen is niet meer dan een illusie. Helemaal heel wordt je nooit. Dat inzicht wil ze dolgraag met Elia delen.

Gisteren had hij het er zelf over. Elia citeerde de woorden van Proust en deed haar inzien dat schoonheid veel meer is dan de som van wat details. Die uitspraak beroerde haar precies ter hoogte van haar middenrif, op dezelfde hoogte waar zoveel jaren geleden iets onherstelbaar was geknapt.

Met iedere stap die Sabina nu zet, neemt het besef toe dat Elia en Proust overschot van gelijk hebben. Haar blik, niet de verf an sich, bepaalt de kleur van het abstracte schilderij dat haar leven heet. Daar is ze al die jaren blind voor geweest. Lieve Elia had het van in het begin goed begrepen. Hij concentreerde zich voornamelijk op het groen in haar ogen, niet op de wolken. Hij keek evenmin naar de oester, maar naar de parel binnenin.

Wanneer ze aan het gebouw arriveert waar ze samen met Elia het penthouse betrekt, maakt ze zich plotseling grote zorgen over wat zijn reactie zal zijn. Ze sluit haar ogen en telt langzaam tot tien. Het helpt. Na lang graaien en graven in haar handtas, vindt ze de sleutel van de voordeur. Sabina brengt hem een beetje beverig naar het sleutelgat, maar bedenkt zich en keert op haar stappen terug. Ze stopt bij de bel waar een plakkaatje naast hangt: Elia Kaaijman – Sabina Hendrickx. Ze drukt twee keer op de knop, heel kort. Haar eigen manier om aan te kondigen dat ze in alle betekenissen van het woord thuiskomt.

Al snel hoort ze een gealarmeerde Elia door de intercom:

‘Ben jij het, schat? Is alles oké?’

Ze aarzelt, vanwege de trillende zenuwen die zich met de zaken dreigen te bemoeien en zegt dan toch klaar en duidelijk:

‘Ja pruts, sorry voor alles. Ik hou van je.’

Na een eindeloos korte stilte zegt Elia:

‘Ik ook van jou, Pareltje. Rep je maar naar boven.’

Hij zoemt de deur voor haar van het slot en Sabina haast zich naar binnen. In de lift bekijkt ze glimlachend haar spiegelbeeld. Ze herkent zichzelf in de vermoeide, uitgelopen Barbie van middelbare leeftijd. De vrouw die eindelijk weet wat ze wil.

maandag 13 december 2010

Parelziel (6/7)

Het jubileum en de vlucht

‘Volgens Proust hangt de schoonheid van een schilderij niet af van de dingen die er op staan afgebeeld,’ zei Elia tijdens het eten. Hij had me meegetroond naar een restaurant met Michelinster. Het ligt in de stad, niet zo ver van Akkerwijk. Elia houdt ervan om me tijdens het eten een beetje kennis bij te brengen van literatuur en kunst. Dat klinkt precies zo pedant als ik het soms ervaar.

Elia is zeker geen Proust-kenner, maar momenteel leest hij diens biografie. Ik gun hem de nogal onhebbelijke gewoonte me met dat soort weetjes om de oren te slaan, omdat het hem genoegen lijkt te verschaffen. En af en toe steek ik er ook echt iets van op. Alleen was ik gisterenavond niet in de beste stemming en stilaan begon het hele gedoe me serieus tegen te steken. Hij deed net of ik niet slim genoeg was de woorden van ‘de Grote Franse Schrijver Marcel Proust’ te interpreteren. Ik voelde dat ik op het punt stond me te verliezen in lang opge-kropte woede. Elia merkte er niets van, geloof ik. Onverstoorbaar vervolgde hij zijn discours:

‘Het betekent dat je soms vergeet wat een kunstenaar wou overbrengen met het totaalbeeld, als je te veel nadruk legt op de details.’

Die woorden klonken me in de oren als een frontale aanval, een waarschuwing voor iets dat ik fout deed en mee moest stoppen. ‘Goed,’ zei ik, ‘we zitten hier in een protserig restaurant ons jubileum te vieren. Ik snap het. Wil je nu stoppen met je gewauwel?’

Zichtbaar teleurgesteld veegde Elia zijn mondhoeken af met een servet en legde het naast zijn bord neer. We waren net aan het tweede voorgerecht aanbeland, een heerlijke zalmterrine met allerlei extra ingrediënten die ik me met de beste wil van de wereld niet kan herinneren. Mijn man, die zichzelf ooit aanleerde in iedere situatie de kalmte te bewaren en zich daar hardnekkig aan houdt, plaatste zijn hand op tafel en spande de spieren in zijn bovenarm. De mouw van zijn gifgroene hemd kwam daarbij strak te staan. Innerlijk stond Elia op springen en het verraste me voor de zoveelste keer dat hij dat krampachtig probeerde te verbergen.

Met een haast onhoorbaar lichte toonwijziging in zijn stem, die daardoor iets rafeliger klonk dan normaal, pikte hij de handschoen op:

‘Wordt het weer zo’n avond, Parel?’

Het laatste woord klonk meer als een verwijt dan als een liefkozing. Zijn ogen verstarden even en hervonden dan weer hun zachtheid.

‘Ik weet het; ik heb mijn fouten en jij worstelt met zaken waar je liever niet over praat.’

Hij liet een pauze vallen. Daarvan wilde ik gebruik maken om hem lik op stuk te geven, maar zijn lippen werden streepjes en hij sloeg ongemeen hard met zijn vuist op tafel. Alles wat er stond maakte geluid en ik schrok van Elia’s felheid.

Een dergelijk teken van agressie had hij sinds ik hem kende beneden zijn waardigheid gevonden, zeker in het openbaar. Hij moet echt ziedend geweest zijn. Zo kende ik hem niet. Hij merkte zelfs niet dat andere gasten onze richting uit keken, of stoorde zich er in ieder geval niet aan. Na een korte hap naar lucht zei hij, met een priemende vinger in mijn richting wijzend:

‘Nou moet je even je mond houden. Ik heb al te lang gezwegen. De eerste twee jaar om je de tijd te geven te rouwen, de laatste uit schuldgevoel vanwege van mijn domme affaire. Zie je dan niet wat je ons aandoet?’

Het spreekt voor zich dat hij over de hele lijn een punt had. Toch ging ik er tegenin als een vrouwelijke bokser met zelfmoordneigingen. Ik begon gewoon te praten, zonder enig idee te hebben wat ik zou zeggen:

‘We hebben alles te snel en te traag gedaan, Elia. We zijn te snel na de dood van papa getrouwd en tegelijkertijd te traag, omdat we het eerder hadden moeten doen. We waren te snel om geen kinderen te willen en te traag om dat terug te draaien.’

Elia keek me totaal onthutst aan. Hij deed me aan een peuter met geheugenverlies denken. Wat zei ik toch allemaal?

Zijn angstige blik hield me niet tegen. Niets wat hij deed zou me nog tegenhouden.

‘Ik was veel te snel om je te vergeven en te traag om dat nu alsnog te doen. Toe-gegeven, daar wist jij allemaal niets van, maar behalve van literatuur weet jij nooit ergens wat van.’

Daarmee kwetste ik hem opzettelijk. In me was er een andere vrouw opgestaan die van hem weg wilde lopen, zo snel en ver mogelijk. Het was een onweerstaanbare drang, sterker dan mezelf, sterker dan de waarheid. Ik hou meer van Elia dan van wie ook op deze aarde, maar ik kon het niet verdragen nog een minuut langer met hem aan dezelfde tafel zitten. Want hoeveel ik ook van hem hield, ik haatte mezelf nog veel meer.

Zonder aarzelen boog ik naar mijn handtas die naast me op de grond stond. Ik wilde snel vertrekken, maar Elia hield me tegen, klemde zijn sterke hand rond mijn pols, kneep hem fijn. Ik kon me niet meer bewegen van de schrik, hij had me nooit eerder fysiek pijn gedaan. Hij siste tussen zijn tanden:

‘Nee, Sab, dit doe je me niet aan. Niet na alles wat je net verteld hebt en zeker niet na alles wat we hebben opgebouwd samen. Waar ben je toch gebleven? Ik herken je niet meer.’

In een paar zinnen had hij me duidelijk gemaakt dat zijn liefde voor mij serieuze deuken had opgelopen, maar ook dat hij het niet zomaar wilde opgeven. Dat kon ik gewoon niet vatten. Ik had me voor de derde keer ronduit monsterlijk gedragen tegen hem. Wat voor verklaringen mijn therapeute of Elia daar verder ook aan gaven, ik ging kapot aan mijn zelfhaat en zijn masochisme. Dat bewees ik gisterenavond nog een laatste keer. Ondanks het besef dat ik geen kant meer op kon, koos ik voor de aanval.

‘Weet je, Elia,’ en daarbij keek ik hem strak aan, ‘in Amsterdam was je in de Ondraaglijke lichtheid bezig, weet je nog? Je sprak je bewondering uit voor het personage van Sabina, al kan dat ook een versiertrucje geweest zijn.’ Mijn man schudde met zijn hoofd, wist zich duidelijk geen raad met mijn woorden.

‘Wel, jij bent misschien wel Thomas, een vuile bedrieger, maar ik ben geen Sabina.’
Ik liet ook deze woorden even inwerken. Elia schudde nog steeds met zijn hoofd. Doe het niet, leek hij te zeggen. Ik deed het toch.

‘Voor jou ben ik een Teresa, een ziekelijk labiele vrouw die jou verhindert jezelf te zijn. Het is voor ons allebei het beste me los te laten.’

Nog nooit had ik op die manier tegen hem gesproken. Niet in vergelijkingen die uit zijn geliefde boeken waren geplukt. Het moet hem dieper gekwetst hebben dan ik voor ogen had.

Elia leek even van zijn stuk gebracht en verminderde zijn grip om mijn pols. Daarop had ik gewacht. Ik trok mezelf uit alle macht los. Door die ongecontroleerde beweging viel mijn wijnglas om, het spatte uiteen op de tafel. De klanten rondom ons keken opnieuw geschrokken onze kant uit, sommigen zelfs zichtbaar geagiteerd. De ober snelde al toe om te vragen of alles in orde was. Ik stond haastig recht en riep zo hard als ik kon:

‘Heb je dat gezien? Die klootzak hier hield me vast!’

Een golf van verontwaardiging trok door de zaal. In de hoek van de kleine, gezellige ruimte, reageerden een paar mannen in maatpak vrij agressief. Ze stonden recht, alsof ze Elia eens een lesje zouden leren. Ik koos het hazenpad voor iemand me nog iets kon vragen en liet mijn arme, lieve man alleen achter in het tumult.

Na omzwervingen in de stad, van café naar café waar ik telkens één schamel drankje nam en weer vertrok, liet ik me door een taxi afzetten aan mijn geliefde park. In de Mercedes checkte ik voor het eerst die avond mijn gsm die op stil stond en zag dat ik een twintigtal gemiste oproepen en sms’jes had. Allemaal van Elia. Hij had blijkbaar ook een paar berichten ingesproken, maar die heb ik niet beluisterd. Ik schakelde zonder verpinken mijn telefoon uit. Vreselijk van me dat ik hem zo in het ongewisse liet. Ik vraag me af of hij het me zal vergeven. Er is maar een manier om daar achter te komen.

maandag 6 december 2010

Parelziel (5/7)

De onvermijdelijke verleiding

Tijdens hun gesprek waren Sabina en Eduard haast ongemerkt dichter bij elkaar gaan zitten. Telkens wanneer een van hen een beetje opschoof, volgde de ander even later, tot hun armen en billen elkaar raakten. Ze deelden elkaars warmte door de dunne stof van hun kleren. Nadat hij een grapje had gemaakt over cougars, vrouwen van middelbare leeftijd die jacht maken op jonge mannen, had ze al lachend een hand op zijn onderarm gelegd. Voor het eerst sinds tien jaar raakte ze een andere man dan Elia aan. De jongeman bezat een zachte nieuwigheid die haar ontroerde.

Opnieuw voelt ze die sensuele aanraking in haar vingertoppen. Als bij de streling over Eduards arm, zweeft haar slanke hand door de lucht. Het bewijs van zijn bestaan ligt in het gevoel dat ze nu oproept. Of niet? Ergens hoopt Sabina dat de gebeurtenissen zich hebben voorgedaan in een droom, in een scène die dankzij haar onderbewustzijn tot stand is gekomen. Wanneer ze haar ogen sluit, belandt ze weer in dezelfde setting. Alles komt haar nu zo vreemd voor dat ze het amper realiteitswaarde toedicht. Toch weet ze wel beter dan dat.

In het gesprek met Eduard, had Sabina zich opener gedragen dan ze voor mogelijk hield. Hoe meer ze de jongeman over zichzelf en haar seksleven vertelde, hoe meer lust ze in zijn blauwe ogen ontwaarde. Van de weeromstuit had de begeerte ook haar overweldigd. Er lag wellicht een wiskundige formule aan de basis van hun wederzijdse behoeftes. Op twintigjarige leeftijd beleven mannen hun seksuele piek, wist Sabina. Rond hun veertigste, dubbel zo oud dus, worden vrouwen verondersteld op hun top te zijn. Maar bij haar was daar tot nu toe weinig van te merken geweest. Als bij een zoekgeraakt kleinood dat ze niet echt miste, had ze het van zich af proberen te zetten. Schouderop-halend. Tot grote frustratie van Elia overigens, die haar haast om seks moest smeken. Bij Eduard, een vreemde voor haar, overviel het verlangen haar meteen. En hoe.

Opeens hoort ze een luide, droge plof achter zich. Ze opent haar ogen, draait haar lichaam een kwartslag en kijkt achterom naar de oude kastanjeboom. Een van de stilzwijgende getuigen van alles wat zich hier heeft afgespeeld. Alsof hij haar daarmee iets duidelijk wilde maken, had hij een grote bolster op de grond laten vallen. ‘Stop gewoon met wat je bezig bent en ga naar huis,’ betekende die plof. ‘Richt je op wie belangrijk voor je is.’ Maar Sabina negeert het, ze moet gewoon door met de scène van afgelopen nacht. Geen keuze.

Haar lichaam had zich steeds meer gevoed met Eduards vitaliteit en onbe-vangenheid. Omdat ze hem van zo dichtbij had bestudeerd, doorgrondde ze al snel het geheim van zijn aantrekkingskracht. Eduard was puur, hij geloofde nog in de romantiek van verbonden zielen, van geliefden die zonder meer genoeg hebben aan elkaar. Wanneer hij sprak over Grote Gevoelens lichtte zijn gezicht op als een prachtig meer dat vuurwerk weerspiegelt. De denkrimpels in zijn voorhoofd verdwenen en zijn frons maakte plaats voor de schittering in zijn ogen. Als hij het had over Pijn, ontstonden er vanuit het niets overal diepe groeven die een onpeilbaar verdriet suggereerden.

Eduard liet zich nogal pathetisch uit over zijn liefdesbreuk, maar net daardoor voelde Sabina zich ogenblikkelijke met hem verbonden. Het motiveerde haar tot actie, tot iets wat ze bij andere mannen nog nooit uit zichzelf had gedaan. Ze sloeg haar arm om hem heen, draaide zijn gezicht naar zich toe en kuste hem teder op de mond. In eerste instantie wist hij niet goed hoe hij daarop moest reageren, maar al spoedig beantwoordde hij haar kus. Hij legde zijn hand op haar platte buik en stak in zijn jeugdig enthousiasme zijn tong bij haar naar binnen.

Die hand op mijn buik, denkt Sabina nu, leek op een vergaande fijngevoelig-heid te wijzen, een instinctief aanvoelen dat ik daar een zeker gemis koester. Alsof Eduard de leegte daar erkende. Voor het eerst staat ze daar in die bewoordingen bij stil. In de periode dat Elia vreemdging, kwam ze er eerder bij toeval achter dat ze nooit zwanger zou kunnen worden. Haar overijverige gynaecoloog had bijkomend onderzoek gedaan. Hij deelde haar het nieuws mee dat haar slijmvlies nooit ontvankelijk zou zijn voor een bevruchte eicel.

Niet dat ze er vurig op had gehoopt, maar sinds haar huwelijk speelde ze af en toe met het idee een kindje te krijgen. Zij en Elia hadden altijd gezworen dat ze kinderloos wilden blijven, maar pas toen bleek dat die gelofte meer met haar fysieke onvermogen te maken had, dan met een rationele beslissing, begon ze het als een gemiste kans te zien. Het kwetste haar meer dan ze zichzelf wilde bekennen. Van de ene dag op de andere voelde ze zich als een holle schaduw van wat een vrouw hoort te zijn. Sabina had niets tegen Elia gezegd en koesterde het gemis als iets dat louter van haar was.

Sabina had al snel haar hand op die van de jongen gelegd en hem naar haar borst geleid. Eduard weifelde om het initiatief van haar over te nemen. Dat vond ze wel aangenaam. Hij kneep heel zachtjes in haar rechterborst, Sabina kreunde. Op dat signaal verbraken ze hun kus. De blozende niet-vampier keek haar aan en voor hij iets kon zeggen, duwde ze zijn hoofd naar haar decolleté. Hij kuste en likte haar verrassend teder, beter in staat zijn honger naar seks te beheersen dan ze had verwacht. ‘Bijt me,’ zei ze, ‘bijt in mijn nek.’ Hij deed het zonder aarzelen, zonder vragen te stellen. Ze kreunde veel luider dan eerst en duwde hem wat van zich af.

Na een korte, intense pauze, deed ze behendig zijn riem los en broek open. Ze haalde voorzichtig Eduards stijve lid uit de onderbroek van D&G. Hij was een stuk kleiner dan die van Elia, minder dik ook, en halverwege maakte hij een vreemde bocht. Een afknapper vond Sabina, maar ze deed net alsof het haar niets kon schelen en begon Eduard plagerig af te trekken. Hij schokte daarbij zo heftig, dat ze dacht dat hij direct zou komen. Gelukkig gebeurde dat niet.

Na een tijdje duwde Sabina zijn bovenlichaam naar achteren, zodat hij met zijn rug tegen de leuning van de bank kwam te zitten. Ze zette zich voor hem op haar knieën. Nadat ze haar haren achter de oren had gestopt, plaatste ze haar lippen om zijn eikel. Ze keek op en zag dat Eduard zijn ogen gesloten hield alsof hij in trance was. Tergend langzaam nam ze hem in haar mond. Alle geluid leek te verdwijnen uit Akkerwijkpark. Ze verhoogde stelselmatig het ritme en al snel werd Eduards erectie zo hard dat Sabina wist dat hij zich niet lang meer zou kunnen bedwingen. Ze stopte abrupt en stond op van de zanderige grond. Eduard keek haar niet begrijpend aan.

Opnieuw ziet ze de vegen op haar jurk, ter hoogte van haar knieën. Sabina is niet fier op haar vrijpartij, maar schaamt zich er evenmin voor. Ze is de gêne voorbij. Het leek allemaal zo onvermijdelijk, dat hier van een schuldgevoel weinig sprake kan zijn. Vanaf het moment dat ze Eduard op haar favoriete bank had zien zitten, wist ze al dat ze voor hem zou vallen. Het was alsof een onbekende kracht hem haar had toegezonden, dezelfde kracht die de droom abrupt weer had onderbroken.

Sabina had zich op Eduard laten zakken, zijn hoofd in haar boezem gedrukt. Met haar heupen bepaalde ze het ritme en voelde langzaam maar zeker een vertrouwde warmte in zich opstijgen. Voor die de kans kreeg haar hoofd te bereiken, verstoorde de jogger echter haar hemelse roes. De klootzak had waarschijnlijk een veel korter traject afgelegd door het park om hen te kunnen bespieden. Toen Sabina hem opmerkte, was het al te laat. Ze draaide haar gezicht naar Eduard en las de paniek in zijn ogen. Achter zich hoorde ze de nachtloper nog schreeuwen dat hij de flikken zou bellen. Hij spurtte weg voor ze kon reageren.

Daarmee was de betovering verbroken. Sabina voelde Eduard slap worden. Er zat niets anders op dan van hem af te gaan, haar slipje terug aan te trekken en te wachten op de politie. Ze keek de jongen aan die verweesd voor zich uit zat te staren. Ze fluisterde:

‘Ga maar. Ik handel het wel af.’

Eduard liet het hoofd zakken. Hij stopte met trillende handen zijn verschrompelde penis terug in zijn onderbroek. Zo bleef hij nog even zitten, tot hij zijn broek en riem dicht deed. Hij mompelde: ‘Dag en bedankt’ en stapte, zonder Sabina nog aan te kijken, uit de kring van licht die hen had afgeschermd van de wereld. De nacht slorpte hem op als een kleurrijke schim uit een ver verleden.

Nu ze daaraan terugdenkt, vraagt ze zich af waarom hij haar bedankte. Zijn vriendin had het misschien wel bij het rechte eind gehad. Op sommige vlakken was hij rijp, op andere nog niet. Maar is dat dan zo erg? Sabina had zich ook niet bepaald naar haar leeftijd gedragen. Net daardoor had ze zichzelf weer ontdekt. Vreemd hoe dat werkt. En goed.

Amper een paar uur geleden was de politie hier gekomen om haar te arresteren. Ze had als een zombie op hen gewacht en de minuten afgeteld. Zesentwintig. Toen de twee agenten eindelijk arriveerden, zaten ze gek genoeg meer met de zaak verveeld dan zij. Ze leken allebei nogal groen achter de oren, eerder verlegen. De ene was van gemiddelde lengte, vrij gespierd en de andere was een stuk groter, type panlat. De lange voerde het woord. Hij vertelde Sabina dat de anonieme loper wel vaker ‘zogenaamd toevallig’ dergelijke voorvalletjes opmerkte.

Op het bureau hadden de agenten haar heel vriendelijk behandeld. De lange bood haar een tasje thee aan. Terwijl hij daarmee bezig was, ondervroeg de gespierde haar in uiterst voorzichtige bewoordingen. Hij zei veel ‘euh’ en danste om de hete brij heen. Sabina hoefde helemaal niets te vertellen, want er waren geen bewijzen. Hij leek zich daardoor te verontschuldigen voor haar onbegrijpelijke dwaasheid. Daardoor vatte ze moed alles honderduit te vertellen. Wat kon het haar schelen wat ze van haar dachten? Het was toch gebeurd, ontkennen had geen zin. Daarbij, op deze manier hoefde ze het niet met zich mee te dragen. Het was als een ouderwetse biecht, iets dat haar soelaas zou brengen. Toen Sabina’s verhaal ten einde was, keken de agenten elkaar aan. In hun blik lag iets jongensachtigs, ondeugends. Mannen en hun fantasieën.

Net voor Sabina het politiebureau verliet, verzekerden de agenten haar dat niemand in Akkerwijk iets over het voorval zou vernemen. Maar ze wist goed genoeg dat ze dat niet konden garanderen. In een kleine gemeente zoals deze blijven potjes nooit lang gedekt. Het zij zo.

Omdat niets haar nog in dit park houdt, staat ze op van het bankje. Sabina zet haar linker knie op de zitting en strekt zich uit naar het verweerde gedenkplaatje aan de achterkant. Zoals altijd voelt ze een zekere rechtvaardiging voor haar bestaan. Ze kan nog zoveel goeds doen voor Akkerwijk, voor haar naaste omgeving. Met een weemoedige zucht duwt Sabina zich af van de bank. Haar Delvaux ligt aan haar voeten, waar hij een tijdje geleden is neergeploft als een uit de kluiten gewassen kastanje.

Her en der liggen er wilde kastanjes te wachten op wat nog komt. Net als ik, bedenkt Sabina. Eindelijk op de begane grond, ontdaan van die stekelige bolster. Ze is bereid om de laatste etappe van haar tocht af te leggen, de moeilijkste. Elia zit al dan niet op haar te wachten. Zou hij ongerust geweest zijn? Kwaad? Dat moet haast wel. Al is er natuurlijk ook een kans dat hij genoeg van haar heeft gekregen en haar heeft laten zitten. Dat zal ze dan moeten accepteren als onweerlegbaar feit. Ergens lijkt ook dat onvermijdelijk. Ach, denkt Sabina, zeker ben je nooit.