dinsdag 1 juni 2010

Ludo lacht

Vanmorgen zat er een pad op mijn terras. Op zich klinkt dat niet zo heel vreemd, maar ik woon vier hoog in de stad. In de verste verte is er geen vijver of plas te bespeuren. Overal steen en beton. Waar kwam dan die pad vandaan? Uit de hemel misschien, zoals in die film Magnolia? Dan had ik er vast wel meer moeten zien. Deze pad zat daar moederziel alleen, in het midden van het kleine terrasje.

Ik stond vanuit de keuken naar hem te kijken. Het was nog veel te vroeg om diep na te denken. Hoe die pad precies op mijn terras was gesukkeld, kon me eigenlijk ook geen bal schelen. Ik dronk rustig van mijn koffie, tot het me begon op te vallen dat hij al net zo geïntrigeerd naar mij zat te staren als ik naar hem. Als ik mijn kopje naar mijn mond bracht, volgde hij die beweging nauwkeurig. Hij leek op iets te wachten.

‘Vergeet het,’ zei ik tegen niemand in het bijzonder en ging douchen. Toen ik met een handdoek om mijn middel terug in de keuken kwam, zat de pad er nog steeds. Ik besloot het amfibie eens van dichtbij te bestuderen en opende de deur, wat zoals altijd met een schril geluid gepaard ging. Zijn ogen bleven op mij gericht, hij verroerde geen vin. Ik hurkte naast hem neer. Hij zag er wat uitgedroogd uit, helemaal niet slijmerig ofzo. De voorbije dagen was het dan ook vrij warm geweest voor de tijd van het jaar. Vandaag zou het gevoelig kouder worden. De frisse wind blies tegen mijn bloot bovenlijf, maar ik voelde het amper.

Op de een of andere manier had de pad iets vertrouwds. Hij deed me denken aan oom Ludo, die elf maanden en drie dagen geleden overleed. Kanker. Die had ook zo’n idioot-wijs gezicht waar altijd een glimlach op gebeiteld stond, zelfs op het einde. Ik besloot de pad dan maar als Ludo aan te spreken. ‘Wel, Ludo, wat doe jij hier?,’ vroeg ik hem. Natuurlijk kreeg ik geen antwoord, maar ik had durven zweren dat hij even zijn schouders ophaalde, als padden tenminste over zoiets als schouders beschikken - ik ben een werkloze IT’er, geen bioloog. Zo bleef ik nog een minuutje of vijf naast de pad zitten.

Omdat het me begon te vervelen, duwde ik met mijn vinger zachtjes tegen zijn zij. Hij bewoog niet echt. Zijn bruinige lijf onderging het geduw gelaten. Ik pakte hem op en zette hem op mijn linkerhand. Hij had precies dezelfde grootte en breedte als de hand waar hij op rustte, wat ik opmerkelijk vond. Misschien was het wel een teken. Ik wist alleen niet van wat.

Het deed me denken aan een meisje waar ik ooit heel veel voor voelde. We waren allebei zestien en haar hand paste precies in die van mij, alsof er een sleutel in een sleutelgat werd gestoken. Toch is er tussen haar en mij nooit iets gebeurd, zelfs geen kus. Dat heb je soms met tekenen van hogerhand, ze zijn niet altijd wat ze lijken.

Ludo woog verrassend veel. Dat vond ik eigenlijk best aangenaam. Met horloges heb ik dat ook, hoe zwaarder ze zijn, hoe degelijker ze lijken. Ludo gaf me de indruk dat hij van een andere wereld was gekomen om me een gewichtig geheim toe te vertrouwen, al heb ik eerlijk gezegd dat gevoel wel vaker. Het ligt zelfs aan de grondslag van mijn problemen met vrouwen.

Iedere vrouw waar ik ooit verliefd op was, droeg een piepklein schatkistje in zich mee. Ik wilde dan perse achterhalen wat er precies in zat. Het kistje was altijd in beweging, wat de uitdaging des te groter maakte het te pakken te krijgen. Al mijn aandacht en energie ging dan uit naar haar verborgen schat. Ik hoopte dat de inhoud me iets fundamenteel zou vertellen over mezelf. Iets waardoor al mijn zorgen van me af zouden glijden als water van een eend.

Ik nam Ludo mee naar binnen en zette hem voorzichtig in een diep bord met een bodempje water. Het bord plaatste ik op de keukentafel. Al snel zaten we elkaar weer aan te gapen. Een hele tijd gebeurde er niets. Ludo en ik accepteerden elkaar gewoon als wezens die zich nu eenmaal met elkaar verbonden voelen. Zo kon het dus ook, elkaar gewoon laten zijn.

Net toen ik daar iets over wou zeggen tegen hem - wat ongetwijfeld heel stom had geklonken - kwamen de belletjes. Op zijn donkerbruine rug, tussen de talloze bulten, ontstonden er kleine, roze blaasjes. Met wat fantasie zag je er een suikerspin in, of een aardbeienmousse. Ik weet dat het absurd klinkt, maar Ludo leek nog breder te glimlachen dan hij daarvoor al deed. Net zoals mijn oom vroeger bij het zien van een mooie vrouw, kneep Ludo van puur genot zijn ogen tot spleetjes.

Hij zag er wezenlijk tevreden uit. Ludo’s vrolijkheid werkte zelfs aanstekelijk, ik lachte onwillekeurig mee en leunde wat voorover. De zoete geur van rijpe meloen sloeg in mijn neus en ik begon te vermoeden dat in die belletjes van hem het geluk school. Mijn nieuwe vriend zat aan de drugs.

Hey, dacht ik, als hij gebruikt, waarom ik niet? Als een halvegare spiedde ik de keuken rond, alsof ik er zeker van wou zijn dat niemand me kon zien. En dan ging het snel. Voor ik goed en wel besefte wat ik deed, likte ik Ludo schoon. De roze belletjes smaakten naar Bubbelicious, de dikke kauwgom die ik in de middelbare school stiekem in mijn mond stak tijdens de les. Terwijl de leraar met zijn gezicht naar het bord stond, blies ik grote roze balonnen, die dan in mijn gezicht ontploften. Strafstudie. Dat was het laatste waar ik bewust aan dacht.

Er was opeens geen denken meer in de strikte zin van het woord. Ik viel in een zwart gat en plofte neer op een zachte, rubberachtige ondergrond. Ik onderging het als iets volstrekt natuurlijks. Alles kwam tot stilstand, zelfs mijn bloed.

De duisternis strekte zich uit en haar eindeloosheid sijpelde mijn hoofd binnen als regen een lek dak. Ik bewoog me niet, kon zelfs niet zeggen of ik stond, zat, of lag. Het besef van mijn lichaam loste op in het niets. De duisternis en ik waren één. Zonder onderscheid lag het universum in mij besloten en andersom.

Ik werd weer wakker aan de keukentafel. Ludo was verdwenen, zijn bordje stond er nog. De brave pad had zijn plicht gedaan. Hij had iets in mij weer op zijn plaats geduwd, iets wat ik voor altijd verloren waande. Een soort nuchterheid die me op een blauwe maandag door de vingers was geglipt. Ik voelde me anders en dat wilde ik iedereen tonen. Voor het eerst sinds maanden trok ik deftige kleren aan om de stad in te gaan.

In de werkwinkel ontmoette ik een knappe consulente, Amanda, een sexy, zwart ding van een jaar of twintig. Ik had geen afspraak, maar ze nam toch de tijd om me verder te helpen. Misschien vond ze me wel aardig. Amanda vertelde me dat er best veel aanbiedingen waren voor iemand met mijn profiel. Ze drukte er een tiental af die me aanstonden en stak ze in een doorschijnend mapje. Toen ze me dat aanreikte, raakten onze handen elkaar vluchtig. Er ging een klein schokje door me heen. Was dit een teken? Ze glimlachte lief naar me, alsof ik een golden retriever was die net haar slippers had gebracht. Niet dus.

Met het mapje onder de arm vertrok ik weer naar huis. Onderweg wipte ik een krantenwinkel binnen voor een pakje Bubbelicious. Buiten nam ik er eentje uit de verpakking en begon te kauwen. Voor ik er erg in had, heb ik ze onder het stappen allemaal in mijn mond gepropt.

Het is te veel, maar wat is de werkelijkheid meer dan een kauwgom die niet valt door te slikken?

Ik voel het roze speeksel langs mijn kin lopen. Het is vast geen gezicht, maar ik moet flink blijven kauwen, tot ik een ballon zal blazen die me dragen kan. De frisse wind mag me daarna meevoeren naar morgen, want voor het eerst sinds Oom Ludo ziek werd, ben ik er van overtuigd dat alles goed komt. En waarom ook niet?

1 opmerking: