Je kan de weidse vlakte zien van de slaap die nog moet komen. Ergens onder de einder ligt de zon te wachten tot ze zich weer aan de top van een nieuwe dag mag hijsen. Je denkt dat alles morgen net hetzelfde gaat zijn als vandaag. Daardoor vind je de vertrouwde houding niet meer die je van deze wereld naar die van je dromen zal brengen.
Want je wilt niet dat alles precies hetzelfde blijft. Je wilt het beter hebben, je wilt beter zijn. De ambitie in je brandt, als het maagzuur dat iedere keer weer oprispt wanneer je beseft dat alle hoop op een mooiere toekomst ijdel is. Morgen is niet meer dan een abstract schilderij dat je vanop een grote afstand bekijkt. Hoe dichter je bij het canvas komt, hoe minder kleurrijk het blijkt te zijn.
Kortom, je bent van mening dat je beperkingen onoverkomelijk zijn. Je realiteitszin – of gebrek aan zelfvertrouwen, het is maar hoe je het bekijkt - weerhoudt je ervan iets te ondernemen dat de moeite waard is.
Zo was het leven voor mij. Tot ik op een warme zomeravond, in bed, Seneca las: ‘We moeten ons neerleggen bij de onontkoombare onvolmaaktheid van het leven’. Een knop waar ik niet eens van wist dat ik hem had, werd met die ene zin omgedraaid. Het had geen zin tegen de muren van mijn dagelijkse realiteit te blijven opbotsen. Ik legde het boek weg, deed het licht uit en sliep meteen in.
Toon, de man waar ik op dat moment mee getrouwd was, verscheen in mijn droom als een leeuw die tegen me opsprong. Hij plantte zijn poten met ingetrokken klauwen op mijn schouders. Loodzwaar drukte hij op me neer, maar ik behield mijn evenwicht. Zo stonden we tegen elkaar aangedrukt in een prachtige tuin.
De leeuw met vuurrode manen joeg me geen angst aan. Hoe gaat dat in dromen? Je voelt intuïtief aan hoe de wereld rondom je in elkaar zit. Wat moet gebeuren gebeurt en je legt je daar bij neer. Ik was dan ook niet verbaasd of bevreesd toen Toon me met huid en haar verslond. Zijn muil verzwolg me in een nieuwe, mij onbekende duisternis. Het roofdier in hem had niet liever dan dat ik in zijn maag zou verteren tot een slijmerige brij.
Toen ik ’s ochtends wakker werd, besloot ik niet langer als slijmerige brij door het leven te gaan. Toon was die week op zakenreis, dus hoefde ik gelukkig zijn gezeur niet aan te horen. Ik verzamelde mijn favoriete kleren en stopte ze in de reistas die ik van mijn schoonmoeder had gekregen. De ironie daarvan beviel me wel. Voor het overige nam ik enkel het hoogstnodige mee: internationaal paspoort, tandenborstel en maandverband. Ik trok de voordeur achter me dicht en mikte mijn sleutelbos in een van de langwerpige gaten van het riooldeksel.
Op weg naar het station, belde ik naar een collega bij HR, dat ik die dag, noch de volgende dagen van plan was te verschijnen. Ik geloof niet dat mijn baas ook maar een seconde er spijt van heeft gehad dat hij me nooit meer heeft teruggezien. Hij vond mij lui en ik hem incompetent, arrogant en afstotelijk.
Na het telefoontje naar mijn werk, sms’te ik mijn moeder en een paar vriendinnen dat ik uit België vertrok en ze niet ongerust moesten zijn als ik een tijdje wegbleef. Ik zette ik mijn gsm uit en wierp hem in een prullenbak. Zo verdween ik van de radar, zij het niet helemaal.
Ik had nog geld nodig. Daarvoor vervalste ik de handtekening van mijn man en plunderde onze spaarrekening, op 1 symbolische euro na. Die mocht hij houden om voor zijn maîtresse een pakje kauwgom te kopen tegen de eeuwig slechte adem die ik haar toewenste. Toegegeven, dat is niet de meest krachtigse verwensing ooit, maar wel ongeveer de maat van mijn interesse: beperkt.
Met zo’n klein miljoen oude Belgische franken vertrok ik naar Riga, het was de eerste de beste vlucht die ik boeken kon. Ik ontdekte er de lucratieve business van de prostitutie. Eerst als exotische escortgirl voor de welgestelde inheemse klanten, wat ik best grappig vond. Als zesentwintigjarige Vlaamse met doorsnee lichaam, halflang bruin haar en een C-cup, werd ik in geen tijd populair onder het cliënteel, waarschijnlijk omdat ik de taal niet machtig was en me verstaanbaar kreunde in het Engels. Eindelijk kwam mijn opleiding als Germaniste van pas.
Later leerde ik de taal, werd een ‘madam’ en werkte me op in een groot netwerk van escortservices. Ik had het helemaal gemaakt. De Senecaanse visie had me op vijfendertig jaar tijd naar de top van de Oost-Europese seksindustrie geleid. Tot twee weken geleden mijn verleden me inhaalde.
Er was niet meteen een aanleiding voor, maar van de ene dag op de andere begon ik weer last te krijgen van slapeloosheid. Van bij mijn aankomst in Letland had ik de gewoonte mijn gedachten iedere avond kort op papier te zetten, alsof ik ze op een overzichtelijke manier bij elkaar probeerde te houden. Sloeg ik eens een keertje over, had ik na een paar uur het gevoel uit elkaar te zullen vallen in niet te lijmen stukjes. In het midden van de nacht moest ik dan pen en papier nemen om tot rust te komen. Maar die ene bewuste avond lukte het me gewoon niet ook maar een letter neer te schrijven. Ik blokkeerde.
Terwijl ik die nacht in mijn kingsize bed lag te woelen, naakt en alleen, zoals altijd – een occasionele one of two night stand niet te na gesproken -, viel er een klompje vlees uit mijn lichaam. Ik kan het niet anders verwoorden dan dat het zo ging. Vanuit mijn linkerzij, een paar centimeter onder mijn borst, landde er een stukje van mezelf op het matras, als een hulpeloos vogeltje dat uit zijn nest was gevallen. Ik betastte het gat in mijn lijf en het kleverige stuk vlees naast me. Het bewoog ritmisch op en neer, alsof het ademde. In paniek knipte ik het nachtlampje aan, maar zag niks. Toch was er iets onnoembaars uit me verdwenen. Iets waarvan ik vreesde dat ik het ooit nog nodig zou hebben.
Ik besloot terug te keren naar België en trof het land in een veel slechtere toestand aan dan ik het had achtergelaten. Terwijl ik wachtte op nieuws van de privé-detective die ik had ingehuurd, las ik in het Hilton van Brussel iedere krant die ik te pakken kon krijgen. Ik viel van de ene verbazing in de andere.
Mijn kleine vaderland balanceert op de rand van de afgrond, als een verwarde ziel met zelfmoordneigingen. De politiek zit nog in de ontkenningsfase. Ontkenning is een normale reflex, maar ontzettend contraproductief. Je moet zo snel mogelijk de feiten onder ogen zien. Wat dat betreft hebben België en ik blijkbaar dezelfde opdracht.
Vanmorgen vernam ik van mijn privé-speurder dat ik de enige overlevende ben van mijn stamboom. Mijn ex-man Toon heeft, blijkbaar in overleg met mijn moeder, na mijn vertrek niets gedaan om mij of ons geld op te sporen. Hij zag het wellicht als een afkoopsom om zelf iets nieuws te kunnen beginnen met zijn vriendin. In ieder geval is er op mijn naam nooit een opsporingsbevel uitgevaardigd. Niemand heeft me echt gemist, geloof ik.
Ach. ‘Waarom zouden we om details jammeren? Heel het leven is een jammerlijke aangelegenheid.’ Dat schreef Seneca al, wanneer hij een treurende vrouw wilde helpen bij het verwerken van de dood van haar zoon. Het stukje uit mijn linkerzij blijkt nu mijn verloren dochter te zijn. Dat klinkt misschien pathetisch, maar het is net de onvermijdelijkheid daaraan die me troost biedt.
Er is in ieder geval niets dat me hier houdt, en evenmin iets dat me terug naar mijn Letse villa dwingt. Iemand die me niet kent zou er misschien een teken in zien van verregaande leegte, maar ik heb nooit méér dan die leegte verlangd. Naar mijn gevoel heb ik ze in ieder geval nooit bewust trachten ‘op te vullen’. Met wat had ik dat dan moeten doen? Ik geloof in gebakken lucht noch god, wat, nu ik het zo bekijk, neerkomt op een tautologie.
Ooit studeerde ik letterkunde en koesterde ik wel degelijk de vage ambitie naar een eigen leven, een eigen identiteit. Of ik dat nu bereikt heb? Daar ben ik nog niet helemaal uit. Ik heb nog wel even om er een deftig antwoord op te verzinnen. Daarom begin ik morgen maar beter gewoon weer bij het begin; ik neem al mijn geld op en verdwijn. Deze keer voorgoed.
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Een mooie impressie. Je had me beet tot op het einde. X.
BeantwoordenVerwijderen