Het jubileum en de vlucht
‘Volgens Proust hangt de schoonheid van een schilderij niet af van de dingen die er op staan afgebeeld,’ zei Elia tijdens het eten. Hij had me meegetroond naar een restaurant met Michelinster. Het ligt in de stad, niet zo ver van Akkerwijk. Elia houdt ervan om me tijdens het eten een beetje kennis bij te brengen van literatuur en kunst. Dat klinkt precies zo pedant als ik het soms ervaar.
Elia is zeker geen Proust-kenner, maar momenteel leest hij diens biografie. Ik gun hem de nogal onhebbelijke gewoonte me met dat soort weetjes om de oren te slaan, omdat het hem genoegen lijkt te verschaffen. En af en toe steek ik er ook echt iets van op. Alleen was ik gisterenavond niet in de beste stemming en stilaan begon het hele gedoe me serieus tegen te steken. Hij deed net of ik niet slim genoeg was de woorden van ‘de Grote Franse Schrijver Marcel Proust’ te interpreteren. Ik voelde dat ik op het punt stond me te verliezen in lang opge-kropte woede. Elia merkte er niets van, geloof ik. Onverstoorbaar vervolgde hij zijn discours:
‘Het betekent dat je soms vergeet wat een kunstenaar wou overbrengen met het totaalbeeld, als je te veel nadruk legt op de details.’
Die woorden klonken me in de oren als een frontale aanval, een waarschuwing voor iets dat ik fout deed en mee moest stoppen. ‘Goed,’ zei ik, ‘we zitten hier in een protserig restaurant ons jubileum te vieren. Ik snap het. Wil je nu stoppen met je gewauwel?’
Zichtbaar teleurgesteld veegde Elia zijn mondhoeken af met een servet en legde het naast zijn bord neer. We waren net aan het tweede voorgerecht aanbeland, een heerlijke zalmterrine met allerlei extra ingrediënten die ik me met de beste wil van de wereld niet kan herinneren. Mijn man, die zichzelf ooit aanleerde in iedere situatie de kalmte te bewaren en zich daar hardnekkig aan houdt, plaatste zijn hand op tafel en spande de spieren in zijn bovenarm. De mouw van zijn gifgroene hemd kwam daarbij strak te staan. Innerlijk stond Elia op springen en het verraste me voor de zoveelste keer dat hij dat krampachtig probeerde te verbergen.
Met een haast onhoorbaar lichte toonwijziging in zijn stem, die daardoor iets rafeliger klonk dan normaal, pikte hij de handschoen op:
‘Wordt het weer zo’n avond, Parel?’
Het laatste woord klonk meer als een verwijt dan als een liefkozing. Zijn ogen verstarden even en hervonden dan weer hun zachtheid.
‘Ik weet het; ik heb mijn fouten en jij worstelt met zaken waar je liever niet over praat.’
Hij liet een pauze vallen. Daarvan wilde ik gebruik maken om hem lik op stuk te geven, maar zijn lippen werden streepjes en hij sloeg ongemeen hard met zijn vuist op tafel. Alles wat er stond maakte geluid en ik schrok van Elia’s felheid.
Een dergelijk teken van agressie had hij sinds ik hem kende beneden zijn waardigheid gevonden, zeker in het openbaar. Hij moet echt ziedend geweest zijn. Zo kende ik hem niet. Hij merkte zelfs niet dat andere gasten onze richting uit keken, of stoorde zich er in ieder geval niet aan. Na een korte hap naar lucht zei hij, met een priemende vinger in mijn richting wijzend:
‘Nou moet je even je mond houden. Ik heb al te lang gezwegen. De eerste twee jaar om je de tijd te geven te rouwen, de laatste uit schuldgevoel vanwege van mijn domme affaire. Zie je dan niet wat je ons aandoet?’
Het spreekt voor zich dat hij over de hele lijn een punt had. Toch ging ik er tegenin als een vrouwelijke bokser met zelfmoordneigingen. Ik begon gewoon te praten, zonder enig idee te hebben wat ik zou zeggen:
‘We hebben alles te snel en te traag gedaan, Elia. We zijn te snel na de dood van papa getrouwd en tegelijkertijd te traag, omdat we het eerder hadden moeten doen. We waren te snel om geen kinderen te willen en te traag om dat terug te draaien.’
Elia keek me totaal onthutst aan. Hij deed me aan een peuter met geheugenverlies denken. Wat zei ik toch allemaal?
Zijn angstige blik hield me niet tegen. Niets wat hij deed zou me nog tegenhouden.
‘Ik was veel te snel om je te vergeven en te traag om dat nu alsnog te doen. Toe-gegeven, daar wist jij allemaal niets van, maar behalve van literatuur weet jij nooit ergens wat van.’
Daarmee kwetste ik hem opzettelijk. In me was er een andere vrouw opgestaan die van hem weg wilde lopen, zo snel en ver mogelijk. Het was een onweerstaanbare drang, sterker dan mezelf, sterker dan de waarheid. Ik hou meer van Elia dan van wie ook op deze aarde, maar ik kon het niet verdragen nog een minuut langer met hem aan dezelfde tafel zitten. Want hoeveel ik ook van hem hield, ik haatte mezelf nog veel meer.
Zonder aarzelen boog ik naar mijn handtas die naast me op de grond stond. Ik wilde snel vertrekken, maar Elia hield me tegen, klemde zijn sterke hand rond mijn pols, kneep hem fijn. Ik kon me niet meer bewegen van de schrik, hij had me nooit eerder fysiek pijn gedaan. Hij siste tussen zijn tanden:
‘Nee, Sab, dit doe je me niet aan. Niet na alles wat je net verteld hebt en zeker niet na alles wat we hebben opgebouwd samen. Waar ben je toch gebleven? Ik herken je niet meer.’
In een paar zinnen had hij me duidelijk gemaakt dat zijn liefde voor mij serieuze deuken had opgelopen, maar ook dat hij het niet zomaar wilde opgeven. Dat kon ik gewoon niet vatten. Ik had me voor de derde keer ronduit monsterlijk gedragen tegen hem. Wat voor verklaringen mijn therapeute of Elia daar verder ook aan gaven, ik ging kapot aan mijn zelfhaat en zijn masochisme. Dat bewees ik gisterenavond nog een laatste keer. Ondanks het besef dat ik geen kant meer op kon, koos ik voor de aanval.
‘Weet je, Elia,’ en daarbij keek ik hem strak aan, ‘in Amsterdam was je in de Ondraaglijke lichtheid bezig, weet je nog? Je sprak je bewondering uit voor het personage van Sabina, al kan dat ook een versiertrucje geweest zijn.’ Mijn man schudde met zijn hoofd, wist zich duidelijk geen raad met mijn woorden.
‘Wel, jij bent misschien wel Thomas, een vuile bedrieger, maar ik ben geen Sabina.’
Ik liet ook deze woorden even inwerken. Elia schudde nog steeds met zijn hoofd. Doe het niet, leek hij te zeggen. Ik deed het toch.
‘Voor jou ben ik een Teresa, een ziekelijk labiele vrouw die jou verhindert jezelf te zijn. Het is voor ons allebei het beste me los te laten.’
Nog nooit had ik op die manier tegen hem gesproken. Niet in vergelijkingen die uit zijn geliefde boeken waren geplukt. Het moet hem dieper gekwetst hebben dan ik voor ogen had.
Elia leek even van zijn stuk gebracht en verminderde zijn grip om mijn pols. Daarop had ik gewacht. Ik trok mezelf uit alle macht los. Door die ongecontroleerde beweging viel mijn wijnglas om, het spatte uiteen op de tafel. De klanten rondom ons keken opnieuw geschrokken onze kant uit, sommigen zelfs zichtbaar geagiteerd. De ober snelde al toe om te vragen of alles in orde was. Ik stond haastig recht en riep zo hard als ik kon:
‘Heb je dat gezien? Die klootzak hier hield me vast!’
Een golf van verontwaardiging trok door de zaal. In de hoek van de kleine, gezellige ruimte, reageerden een paar mannen in maatpak vrij agressief. Ze stonden recht, alsof ze Elia eens een lesje zouden leren. Ik koos het hazenpad voor iemand me nog iets kon vragen en liet mijn arme, lieve man alleen achter in het tumult.
Na omzwervingen in de stad, van café naar café waar ik telkens één schamel drankje nam en weer vertrok, liet ik me door een taxi afzetten aan mijn geliefde park. In de Mercedes checkte ik voor het eerst die avond mijn gsm die op stil stond en zag dat ik een twintigtal gemiste oproepen en sms’jes had. Allemaal van Elia. Hij had blijkbaar ook een paar berichten ingesproken, maar die heb ik niet beluisterd. Ik schakelde zonder verpinken mijn telefoon uit. Vreselijk van me dat ik hem zo in het ongewisse liet. Ik vraag me af of hij het me zal vergeven. Er is maar een manier om daar achter te komen.
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Dit vind ik het beste deel! Groetjes.
BeantwoordenVerwijderen