Dood van een vader, geboorte van een monster
De gelukzaligheid met Elia duurde ongeveer vier jaar. In 2002 zou ze naar een hoogtepunt hebben moeten leiden. Ons huwelijk stond gepland voor de zomer, maar in de lente werd mijn vader ernstig ziek. Keelkanker. Je hoeft me niet te vertellen hoe ziekte een wig kan drijven in een hecht gezin, een gezonde relatie, of een oude vriendschap. Het gaat als bij een boom naast een vervuilde rivier. Het gif trekt in de bodem, tot het de wortels bereikt en uiteindelijk de hele boom aantast.
Het drong stilaan tot me door dat papa niet lang meer bij ons zou zijn. Iedereen kende hem als een sterke kerel, stevig in het vlees, joviaal. Maar op een paar weken tijd veranderde zijn omvangrijke lichaam in een schraal omhulsel. Zijn goede humeur, of beter gezegd zijn hele persoonlijkheid, werd door de zware medicatie volledig uitgewist. Ze maakte plaats voor de acceptatie van een vroegtijdige dood.
Ieder vrij moment bezocht ik het ouderlijke huis om zoveel mogelijk tijd door te brengen met papa. Hij merkte me amper op, of wie weet negeerde hij me wel omdat hij het ondraaglijk vond dat ik hem voor mijn ogen zag wegkwijnen. Zijn pijnlijke keel verplichtte hem tot stilzwijgen en veroordeelde iedereen tot een verstikkende stilte die tot na zijn dood in huis bleef hangen.
Hoe minder wezenlijk contact ik had met papa, hoe meer pogingen ik deed hem bij me te houden. Steeds vaker overnachtte ik op de sofa in de woonkamer, om toch maar dicht bij hem te zijn. Ik begon Elia te verwaarlozen en hoewel die daar begrip voor toonde, moet het hele proces ook voor hem een lijdensweg geweest zijn. Vier jaar betekenden we echt alles voor elkaar en nu voelde hij me door zijn vingers glippen. Hij wilde me troosten, maar ik liet het hem niet toe.
Op een zaterdag ergens in mei leidde de spanning tussen ons tot een fikse ruzie. Het was onze eerste echte ruzie en meteen ook de eerste keer dat ik veranderde in een vuurspuwend monster. Gezien de omstandigheden kan je mijn reactie misschien nog wel begrijpen, maar eigenlijk valt het echt niet goed te praten wat ik toen allemaal deed.
Die bewuste dag reden we in Elia’s BMW naar de villa van mijn ouders. Ik zat met een naar voorgevoel, alsof het de laatste keer zou zijn dat we papa zouden zien. Ik zweeg erover, maar wanneer in de verte de witte laagbouw met rieten dak opdoemde, merkte Elia dat ik mijn tranen al niet meer kon bedwingen. Hij keek me minzaam aan, haalde zijn rechterhand van het stuur en legde ze op mijn dij. Om de een of andere reden irriteerde me dat mateloos. Ik wilde absoluut niet aangeraakt worden, voelde me er heel ongemakkelijk bij. Elia leek totaal niets van mijn lijden te begrijpen. Ik keek hem giftig aan en hij trok onmiddellijk zijn hand terug. Hij mompelde ‘Sorry, hoor’ en richtte zich weer op de weg.
Mijn huilbui werd door woede bedwongen. Opeens vroeg ik me af waarom ik zo nodig met Elia wilde trouwen. Het was duidelijk dat hij me niet begreep. Hij was niet bij machte me te troosten en uiteindelijk zou hij mijn hart breken, me verlaten. Ineens voelde ik een grote afstand tussen ons, alsof we vreemden waren voor elkaar.
Voor ik uiting kon geven aan die onzinnige gedachte, zag ik bij de dubbele garage naast de villa een auto staan die ik niet herkende. Het was een rammelbak van Koreaanse makelij. Ik vermoedde dat hij niet van een dokter kon zijn die bij papa was geroepen. Dat stelde me al een beetje gerust en toen Elia zich langszij parkeerde, zag ik op de koffer een grote sticker van een autoverhuurbedrijf. Dat kon maar een ding betekenen; mijn broertje Dré was overgekomen uit Milaan. Mama had hem vast verwittigd dat het nu niet lang meer kon duren. De trut, waarom had ze mij niet meteen gebeld? Mijn bloed begon te koken.
Mijn moeder heeft me van kleins af aan ‘tegen mezelf in bescherming’ genomen. Bij grootvader loog ze me voor dat hij nog zou herstellen van zijn herseninfarct. Niet dus. Waarom beweerde ze dat dan? Ik dacht lange tijd dat ze stiekem een hekel aan me had, door een of ander trauma. Misschien verweet ze het me dat ik als kind veel meer om opa en papa vroeg dan om haar, of dat ik lange tijd beweerde geen kinderen te willen.
Nog in de wagen vervloekte ik moeders achterbakse karakter. Terwijl Elia de motor afzette en aanstalten maakte uit te stappen, nam ik me voor haar dat voor eens en voor altijd duidelijk te maken. We openden de portieren zonder iets te zeggen. De frisse lentelucht streelde mijn wangen en ik ademde diep in via mijn neus. Normaal verschafte de lente me enorm veel energie, maar dat jaar maakte ze me alleen maar neerslachtig. Ik merkte niets moois meer aan de wonderlijke seizoenswissel en vroeg me af of dat voortaan altijd zo zou blijven.
De voortuin lag er maar troosteloos bij. Papa was niet bij machte geweest hem op te smukken met het gebruikelijke tulpenbed. Onkruid woekerde in de niervormige uitsparing in het gras. Triest. Elia stond wat verder naar een gat in een van dakgoten te kijken. Papa had ze graag, zodra het weer het toeliet, willen repareren en een nieuw likje verf gegeven.
‘In lila, je lievelingskleur toen je klein was.’
Opnieuw voelde ik achter mijn ogen de tranen branden, maar ik verbeet ze. ‘Ik zal iemand laten komen om het te maken,’ fluisterde Elia. Ja, dat zal wel, dacht ik.
In plaats van aan te bellen, opende ik de witte deur met mijn sleutel. Elia en ik stapten zwijgend naar binnen, ons opeens bewust van de dood die in de belendende kamer rustig op papa zat te wachten. In de hall nam Elia mijn leren jasje aan, ontdeed zich van zijn vest en hing alles netjes op aan de ouderwetse kapstok. Die had grootvader gemaakt uit eikenhout en enkele hertenpootjes. Functionele gruwel.
Elia keek me nogal meewarig aan, een blik die ik niet wenste te beantwoorden. Het werd me stilaan te veel en wat mijn grote liefde ook deed, niets kon mijn pijn verlichten. Ik vervloekte hem en zijn onmacht ten opzichte van het onvermijdbare afscheid van papa.
Met enige tegenzin duwde ik de deur naar de woonkamer open. De onmiskenbare geur van een doodstrijd kwam me tegemoet; een mengeling van tranen, zweet en urine. De gezichten van mijn moeder en broer vielen niet helemaal in de juiste plooi. Alsof ze net niet de somberheid van het moment konden vatten. Het viel me op hoeveel ze in fysiek opzicht steeds meer op elkaar waren gaan lijken: het ronde gezicht, met aanzet tot een dubbele kin, de mondhoeken die altijd een beetje naar beneden wijzen, zelfs op gelukkiger momenten dan deze. En de twee diagonale lijnen die van hun neus doorlopen tot aan hun kaken.
Moeder gaf me een vluchtige zoen en sloeg dan haar ogen neer. Daarna omhelsde ze Elia heel uitgebreid. Het was allemaal munitie om aan de voorgenomen tirade te beginnen, om al mijn ellende over haar uit te storten. Net toen ik naar lucht hapte om ‘Luister eens mama’ te zeggen, viel Dré me bijna letterlijk in de armen. Hij begon zo hard te wenen dat ik niet wist hoe ik daar nu op moest reageren.
Ik versteende, verkrampte, bevroor. Dré leek niet te merken dat er geen andere emotie in mij opkwam dan woede. Hij snotterde als een klein kind, maar ik troostte hem niet. Integendeel, ik kon alleen denken aan hoe hysterisch ik zijn gedrag vond, hoe aanstellerig en ongepast. Hij eigende zich al het verdriet toe dat ik zo nauwgezet probeerde te bannen. Met moeite worstelde ik me van Dré los, keek hem vernietigend aan en liep naar papa’s bed. Hij was er hard op achteruitgegaan. Sinds de laatste keer dat ik hem zag, twee dagen ervoor, leek hij weer een aantal kilo’s lichter, dichter bij het einde. Hij leek nauwelijks nog op de papa die ik kende, die ik liefhad.
Op het ziekenhuisbed, in het midden van de al bij al benepen woonkamer, zag papa er uit alsof hij alvast lag opgebaard. Het dekbed zat strak rond zijn uitgemergelde lijf, zijn armen lagen er slapjes naast en zijn ogen waren dicht. Zijn borstkas ging zwaar op en neer, hij had het steeds moeilijker met ademen. Iedere teug kon zijn laatste zijn. Ik kon het niet aanzien en wendde mijn blik af. Ik dwong mezelf aan iets anders te denken, aan wat dan ook.
Het eerste dat in mij opkwam was de verschrikkelijke chaos die de kanker had veroorzaakt. Niet alleen in zijn lichaam, maar ook in de wereld daar rond. In de huiskamer stonden alle meubels noodgedwongen veel te dicht op elkaar. Het massief eiken bankstel met de ingedeukte kussens, de glazen salontafel met de vergulde omlijsting, de kneuterige landschappen aan de muur, kortom alles waar ik vroeger weinig aandacht aan schonk, kwam op me af als in een horror film. Het stond of hing er allemaal bij als in een kringloopwinkel, waar mama alle tastbare herinneringen aan papa naartoe wou brengen na de crematie. Die stond al vast, alleen het vakje van de datum was nog blanco. Mama zat er op te wachten, zo leek het.
Ik sloot mijn ogen en zuchtte het uit. Beelden die ik al bijna vergeten was flitsen voorbij. Ik zag mijn oude slaapkamer weer. En die van Dré. Mama had ze volledig gestript toen we het ouderlijke nest hadden verlaten. ‘Zo hebben andere mensen er ook nog iets aan,’ had ze gezegd met de lach van de ijverige weldoener die ze zich op dat moment voelde. Daarmee kwamen onze kamers voorgoed vacant te staan. Ze deden me denken aan leeggeroofde crypten, waar niets meer herinnerde aan de oude luister. Zou de woonkamer hetzelfde lot wachten? Ik huiverde. Elia zag het en hij kwam op me af. Hij legde een arm om mijn schouder. Ondraaglijk zwaar.
Hij wilde me dichterbij trekken, maar ik zette me schrap. Zeg alstublieft niets nu, ging er door me heen, zeg niets of ik gil zo hard dat het dak naar beneden komt. Ondanks deze telepathische waarschuwing, opende Elia zijn mond:
‘Het komt heus wel goed.’
Die woorden ontketenden een storm in mijn bloed. Een meedogenloze wind blies mijn hartslag de hoogte in en deed ter hoogte van mijn middenrif iets knappen als een twijgje. Mijn vader lag op sterven. Wat ik verder ook deed, hij zou vertrekken en nooit meer terugkeren. Hoe zou dat in godsnaam goed moeten komen? Ik schudde krachtig met mijn schouders, waardoor Elia’s arm langs mijn rug afgleed. Hij liet zijn hand even op mijn billen rusten. Dat was de druppel. Waar haalde hij het lef vandaan? Roepen is niet het juiste woord voor het geluid dat ik voortbracht, ik krijste:
‘Leugenaar! Het komt nooit goed! Je snapt het niet!’
Ik sloeg zijn hand weg, althans, dat denk ik toch. De hele tijd had ik het idee dat alles wat zich in de woonkamer afspeelde, volkomen afzonderlijk van elkaar gebeurde. En dat gevoel werd alsmaar erger. Het klinkt cliché, maar het was alsof ik uit mezelf trad. Beter kan ik het niet omschrijven. Zelfs mijn stem kwam van ergens anders, uit een of ander donker bos waarin ik was verdwaald.
Herhaaldelijk ramde ik met mijn vuisten op Elia’s borst. Alle frustratie, alle woede die ik in me had, richtte ik op hem. Beetje bij beetje week hij achteruit, verbouwereerd. De blik in zijn ogen vergeet ik nooit meer, het was er een van onbegrip, of gebrek aan herkenning zelfs. Ik interpreteerde het als lafheid. Hij stapte achteruit, weg van mij, terwijl ik hem net dichterbij wou. Er gaapte een kloof tussen ons die steeds groter werd.
Papa’s doodstrijd duurde nog een dikke week en ongeveer iedere dag verweet ik mijn verloofde wel iets, dat hij me vast al bedrogen had bijvoorbeeld, of dat hij van plan was me te verlaten zodra hij kon. Uit alle macht probeerde ik hem weg te jagen. Ergens, god weet waar, haalde hij de kracht vandaan me te blijven steunen, hoe hatelijk ik mij ook gedroeg.
Uiteindelijk voerde een bevriende dokter van de familie euthanasie uit. De roes van pijn en verdriet verdoofde me in die mate dat ik me niet veel meer van herinner van de dagen vlak na papa’s dood. Pas na de crematie, stond ik Elia toe me te omarmen en troosten. Het duurde een paar maanden voordat de band tussen Elia en mij min of meer hersteld was. Daarna organiseerden we verbeten ons huwelijk.
Precies een jaar na het overlijden van papa trouwden we. Het was een geweldig mooie viering, die we in de tuin van mijn ouders hadden georganiseerd. Natuurlijk was het ook ontzettend emotioneel en zwaar. Elia en ik hadden gehoopt dat het iedereen goed zou doen papa’s leven en onze trouw op dezelfde dag te vieren. Toch leek er iets in mij voor altijd verloren gegaan. Ik gedroeg me anders, niet meer zo spontaan als voorheen. Over mijn daden viel een sluier van kille berekending, die mijn liefde voor Elia ongewild afbotte.
In die periode kon ik niet verwoorden wat er scheelde. Ik leefde gewoon verder, alsof er niets aan de hand was. Elia voelde natuurlijk aan dat ik me iets terughoudender opstelde. Af en toe probeerde hij de psychologische afstand tussen ons te verkleinen. Het lukte me niet hem daarin tegemoet te komen. Ik vertrouwde mijn eigen gevoelens niet meer. Na de dood van iemand die me zo dierbaar was, leek niets nog vanzelfsprekend en zeker de liefde niet (voor zover je die ooit vanzelfsprekend vindt).
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten