Rondlopen als een kip zonder kop heeft een enorm voordeel: zo kom je nog eens ergens. Gisteren doolde ik een uurtje rond in Antwerpen, als een zwerver zonder geld- of huisvestingsproblemen. Het zonnetje scheen, pluizige wolkjes dreven over. Kortom, het was een mooie dag en er heerste vrede.
Antwerpen heeft eigenlijk geen geheimen meer voor me, dacht ik. Foutje. Het is met een stad als met een vrouw. Je denkt haar door en door te kennen en op een dag, terwijl je al weken niets tegen elkaar hebt gezegd, laat staan aangeraakt, verklaart ze doodleuk, zonder van haar boek op te kijken, dat ze een kruisloos slipje draagt. Pas gekocht.
Eens om de zoveel tijd toont de stad me haar slipje.
In Antwerpen leek nochtans alles zijn gangetje te gaan. Zo zag ik een sugardaddy met zijn 55 kilogram lichte, goedgevormde bruine suiker uit een poepsjieke winkel komen. Net samen mooie kleren gekocht om op te hangen in haar walk-in closet, ergens in Brasschaat. Ze was haar wat oudere levensgezel kennelijk dankbaar, want het heelal met al haar sterren lichtte op in haar ogen. Hij zou op zijn beurt lekker verwend worden straks. Of niet, ik denk misschien te veel clichématige hokjes - alsof er ook andere hokjes zijn.
Nee, de ware verrassing kwam in de buurt van de Oudaan, de lang genegeerde buurt tussen de patserige Huidevetterstraat en de hippe Kammenstraat. Ook ik vond ze altijd al vreselijk. De kille politietoren heerst over het kleine stukje Oudaan, dat als een bang kind roerloos aan de voeten van zijn vader ligt.
Ik liep door de Korte Gasthuisstraat en volgde een ietwat knullig bordje: ‘Vulka, sneakers & clothing.’ Een pijl wees me de weg - dat is nu eenmaal wat pijlen horen te doen, al is dat in ons land vaak niet het geval. Dankzij die pijl dus kwam ik daar terecht waar ik verondersteld werd te geraken. Vulka. Mooie sneakers en kleren, dat wel, maar mijn aandacht ging meteen uit naar het omvangrijke, volzette terras in het midden van de gaanderij waarin Vulka gevestigd is. In die gaanderij is er nog een healthclub, een outlet store en een horecazaak. Al zag ik van dat laatste geen ander bewijs dan het terras. Geen grote glaspartij met een naam er op, geen ober of dienster te bespeuren.
Hier was iets gaande, iets buitengewoons. Dit was een onafhankelijk terras, een onafhankelijk microstaatje. Er heerste zelfs een soort microklimaat, dat een paar graden warmer leek dan de rest van de stad. Het was een soort geheime tuin van steen en de mensen vormden een aparte – voorzichtig met dit woord – cultuur.
De hippe terrascultuur stond haast los van de materiële wereld. Hier, binnen de omwalling van de gaanderij die in geen enkel opzicht aantrekkelijk te noemen was, zaten alleen maar modelachtige vrouwen en mannen. Ik voelde me niet op mijn plaats en durfde amper kijken naar al die heimelijke schoonheden.
Hadden ze ook het pijltje gevolgd, of kenden ze dit terras al, dankzij een stiekem verbond? Of verbleven ze hier misschien permanent, als goden op de berg Olympus? Dat kon ook. Alles kon. Het maakte me strontnerveus.
Daarom wandelde ik stilletjes weer naar buiten, via een andere weg dan ik gekomen was. Om de zenuwen te verdrijven, fantaseerde ik over een kruisloos slipje voor mijn vrouw. Het hielp. De aantrekkelijke terrasbewoners keken me na alsof ik een kip zonder kop was die even hun rust verstoorde. En ze hadden gelijk.
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
;-)
BeantwoordenVerwijderen